School Hooghal

 In de gemeente Escharen werd er al onderwijs gegeven voor 1800. De school stond in de Kom van Escharen. Leerplicht bestond er nog niet, maar toch gingen er al aardig wat kinderen naar de school, vooral ’s winters (ongeveer 70), ’s zomers moest er thuis en op het land meegeholpen worden, dan waren er ongeveer 30 kinderen op school. Onderwijzer was Albertus van de Wiel. In 1827 overleed hij en werd hij opgevolgd door zijn zoon Johannes van de Wiel. De onderwijzer moest de verklaring afleggen, dat hij geen kinderen op zijn school zou toelaten, dan die welke voorzien waren van het bewijs, dat ze de koepok-inënting ontvangen hadden.

De onderwijzer verdiende toen per jaar: Landelijk tractement fl. 200,=; vrije woning en tuin; fl. 35,= voor het onderwijs aan arme kinderen; turf en hout voor de verwarming van het schoolvertrek en fl. 0,15 schoolgeld per maand van de kinderen die het betalen konden. Meestal hadden de schoolmeesters er allerlei baantjes bij om toch nog een redelijk inkomen te hebben. In Escharen was Johannes van de Wiel ook: doodgraver, organist en koster.

 

Lessenaar van de meester met hulpmiddelen om de orde te handhaven.


Begin in de Lageheide

Enkele inwoners van de Lageheide schreven eind 1839 een brief naar de Gemeenteraad om een Tweede school daar in hun buurt te mogen oprichten. Aangezien ze echter te weinig geld hadden, werd hun verzoek op 13 jan. 1840 door de gemeenteraad van de hand gewezen. Toch ging het toen snel, want de start van het onderwijs in Langenboom zou men kunnen zien bij het besluit van de gemeenteraad van Escharen al op vrijdag de 17e januari 1840, dus 4 dagen later.
In een deftige brief aan de Gedeputeerde Staten van de provincie schrijft men als volgt:

 “Present M. Poos, Burgemeester, M. Cuppen en A. van de Burgt, Assessoren (wethouders), M. Peters, M. Linders, P. van Raaij en G. Jans, Leden van de Raad.

Het Gemeentebestuur van Escharen, als daartoe speciaal door den Burgemeester geconvoceerd (uitgenodigd), in overweging genomen hebbende:

  1. Dat bij overstrooming der Beersche Maas de schoolkinderen aan de linker zijde van de rivier de Raam wonende, niet als door middel van schuiten de School kunnen bereiken, hetwelk bij hoogen vloed en stormachtig weder hoogstgevaarlijk en moeijelijk is, zoodat de ouders zich alsdan verpligt zien hunne kinderen tehuis te houden, en dezen soms weeken achtereen van het onderwijs verstoken blijven.
  2. Dat veele hunner op een gemiddelde afstand van bijna een half uur gaands van de Dorpsschool verwijderd, ook buiten overstrooming, zoo door slecht weder, als kortheid der dagen, niet in staat zijn, het onderwijs geregeld bij te wonen, hetwelk vooral voor jonge kinderen van 6 à 10 jaren, welker getal door de toenemende bevolking aldaar op meer dan vijftig kan worden berekend, genoegzaam ondoenlijk is.

 Om deze dringende redenen in het onderwijs willende voorzien, heeft goedgevonden en verstaan om het Provinciale Bestuur authorisatie te verzoeken tot oprigting of daarstelling van een hulp of noodschool op het gehucht de Lage Heide, zijnde genoegzaam het middelpunt der bewoners aan de linker zijde van den Raam, en zulks onder de navolgende bepalingen:

a. Het Gemeentebestuur zal onmiddellijk of althans zoodra mogelijk een geschikt lokaal of vertrek tot schoolhouden doen inrigten voor ten minste een 60tal kinderen, en hetzelve van de nodige banken en schrijftafels voorzien.

b. De vereischte brandstoffen ter verwarming zullen of door het bestuur geleverd of door den onderwijzer tegen een geldelijke vergoeding worden verstrekt. Het Gemeentebestuur zal de kagchels met toebehoren geven.

c. Den aanvang van het onderwijs zal telken jaar een begin nemen op den 15e November en den 15e Maart eindigen. Het bestuur houdt echter voor, het onderwijs vroeger of later te doen plaats hebben, naar mate de overstrooming of andere omstandigheden zulks gebieden.

d. Aan de onderwijzer der hoofdschool wordt de zorg van het onderwijs in de nood of hulpschool opgedragen, welke daarvoor behalve het gewone school of maandgeld der leerlingen, eene tegemoetkoming of toelage uit de kas der gemeente zal genieten van Tachtig Gulden s’jaars, in twee termijnen te voldoen, waarvoor hij aanneemt en verpligt zal zijn, op den 15e November van elk jaar, voormelde school te openen door eenen bekwamen ondermeester ten genoege van het bestuur en den Districts Schoolopziener voorgedragen, die gehouden zal zijn dagelijks ten minste vier uren en wel van negen tot elf en van twee tot vier uur des namiddags onderwijs te geven; blijvende de Hoofdonderwijzer in de Kom des niet te min voor de geregelde en goede behandeling van het onderwijs aansprakelijk.

 

De provincie deed niet moeilijk en op 31 januari 1840 gaven ze al toestemming. Zo kon men op 15 november 1840 van start gaan met de Hulpschool in de Lage Heide. Daar had het Armenbestuur nog een huisje in eigendom en daaraan vast werd een ruimte als schoollokaal ingericht. Het geld hiervoor verkreeg men door de verkoop van turfgrond in de Wanroyse Peel, die in het bezit was van de gemeente Escharen. Men noemde het voortaan de Hulp- of Noodschool te Hooghal.

 

Dat dit lokaaltje veel te klein was gebouwd bleek al heel snel. De schoolopziener wees er in 1844 al op, dat hij meermalen bij het gemeentebestuur geklaagd had, dat het lokaaltje vergroting en doelmatiger inrichting nodig had. Tja wat wil je ook, als er ongeveer 60 kinderen bij één schoolmeester in een kleine ruimte bijeen zitten.

De meeste kinderen gingen vooral in de wintermaanden naar school, dan was er op het land nog niet zoveel te doen. Een aantal ging ook in de zomermaanden naar school, dan moest men echter helemaal lopen naar de school in de Kom van Escharen.

Gelukkig kwam er al vrij snel een uitbreiding van de lestijden op Hooghal. Reeds in 1847 werd ze opengesteld van 1 november tot 1 mei. Weinig kinderen zullen nu nog de school in Escharen bezocht hebben. Weer iets later, op 11 mei 1854, werd het besluit genomen dat op de school het gehele jaar door les gegeven werd. Het salaris van de hulponderwijzer bleef wel hetzelfde nl. f. 80,= plus ongeveer f. 100,= zijnde de leergelden van een aantal kinderen,

 

Op de 15e januari 1851 zaten 38 jongens en 32 meisjes op school. Op 15 juli zaten er veel minder kinderen op school: 15 jongens en 13 meisjes. Er moest nu thuis en op het land meegeholpen worden.

Hiervan kregen 8 jongens en 7 meisjes kosteloos onderwijs. Ze waren thuis te arm om iets te betalen. Ook waren er 11 kinderen van behoeftige, doch niet bedeelde ouders. De gemeente betaalde dan het schoolgeld. Er zaten op de school op Hooghal veel meer arme kinderen, dan op de school in Escharen zelf. Ook kwamen er kinderen naar die school uit Reek, Zeeland en Velp.

Er werden wel steeds plannen gemaakt voor vergroting van deze Hulpschool, maar het kwam er maar niet van. De gemeente was niet zo scheutig met geld. In 1860 werd het de schoolopziener weer te gortig en opnieuw schreef hij een brief naar de gemeente waarin hij aangaf, dat er in het lokaaltje op Hooghal nauwelijks verse lucht binnenkwam en het eigenlijk zou moeten afkeuren. Ook hadden ze er veel te weinig schoolmeubelen. Tevens ontbreken er hulpmiddelen zoals grote borden, letterkas, leestafels en een stel maten en gewichten.”Het is onmogelijk dat een kind veel zal leren en de onderwijzer lust en ijver voor zijn vak zal behouden, wanneer hij van alles verstoken is en geen medewerking van het gemeentebestuur ondervindt”, aldus de schoolopziener.

Het schrijven oefende men met lei en griffel

 

Onderwijs

Dat de kinderen wat konden lezen, schrijven en eenvoudige rekensommen maken, was voldoende. Doorleren deed bijna niemand. Later kregen ze ook nog wat geschiedenis en aardrijkskunde en natuurlijk zingen en tekenen.

Onderwijzers

Wie de onderwijzer op Hooghal vanaf het begin geweest is, hebben we niet kunnen achterhalen. Wel, dat op 30 oktober 1852 werd benoemd ondermeester J. van den Elzen. In augustus 1857 vertrok hij weer en kwam onderwijzer Egbertus Bouwens op Hooghal les geven. Zijn inkomsten bedroegen: van de gemeente f. 100,=, aan schoolgeld van de kinderen f. 70,= en nog f. 15,= van de gemeente voor de arme kinderen die zelf niets konden betalen. Totaal jaarinkomen van f. 185,=. Een karig inkomen. Deze onderwijzer, vanaf 1857 van de 3e rang, stond eerst onder Johannes van de Wiel, die hoofdonderwijzer was in Escharen en later van Franciscus van Casteren.

In 1864 ging Egbertus Bouwens naar de school in Gassel en werd in zijn plaats op de 1e januari 1865 benoemd: Johannes Roelofs uit Cuijk. Zijn jaarsalaris bedroeg
f. 250,=. Het loon werd in 4 termijnen in een jaar betaald. Hij zou 36 jaar op de school blijven.

 

Verordening op de Openbare Lager Scholen: 1860

Artikel 1.Op de Scholen worden toegelaten alle kinderen van ouders, voogden of verzorgers binnen de gemeente gevestigd, zoodra zij den ouderdom van vijf jaar hebben bereikt.

Binnen de eerste vijf dagen van elke maand zullen nieuwe leerlingen worden aangenomen.

Artikel 2. De plaatsing van kinderen buiten de gemeente woonachtig geschied in overleg met het gemeentebestuur hunner woonplaats.

Artikel 3: Gedurende het geheele jaar wordt elken werkdag school gehouden, uitgezonderd des zaterdagsnamiddags en avonds, tevens wordt een vacantietijd gehouden van veertien dagen in de maand Augustus of September.

Artikel 4: De schooluren worden bepaald als volgt:

  1. des voormiddags van 9 tot 111/2 uur
  2. des namiddags van 1 Maart tot 1 November van 2 tot 4½ uuren van 1 November tot 1 Maart van 1½ tot 4 uur.

Artikel 5: Een kwartier uurs van het begin van iedere schooltijd wordt de schooldeur gesloten en geene leerlingen meer toegelaten. Uitgenomen bij ziekte, waarvan de Onderwijzer wordt kennis gegeven is het de leerlingen verboden zonder verlof van de school te blijven.

Artikel 6: De jongens en meisjes worden zoveel doenlijk afzonderlijk geplaatst.

Artikel 7: Aan kinderen die de kinderziekten niet gehad hebben, of de koepokken met geen goed gevolg hebben ondergaan, die aan eene besmettelijke huid of andere ziekte lijden, of uit een huis komen , waar zoodanige ziektes heerschen, wordt de toegang tot de school ontzegd.

Artikel 8: Gedurende de schooluren gedragen de kinderen zich ordelijk en stil en komen de bevelen des onderwijzers na, zij die zich schuldig maken aan luiheid, wangedrag of niet tijdig ter school komen, worden door gepaste middelen tot hunnen pligt gebracht.

Indien alle pogingen ten deze vruchteloos blijven, worden zij van school weggezonden. Dat wegzenden zal echter niet plaatshebben, dan na bekomene goedkeuring der plaatselijke schoolcommissie.

Artikel 9: Het is de leerlingen verboden, zonder toestemming van den onderwijzer, de boeken of schoolbehoeften naar huis mede te nemen.

Artikel 10: Gedurende de schooluren mogen niet meer dan twee leerlingen zich tegelijkertijd uit school begeven en vooral geen van beiderlei kunne. De kinderen dienen zich bij het verlaten der school, op den weg betamelijk, ingetogen en beleefd te gedragen.

Artikel 11: Eenmaal ‘s jaars worden bij gelegenheid der vacantie de schoollocalen ten koste der gemeente geheel schoongemaakt en gewit. De verordening treedt in werking op 1 januari 1861.

Op dit kadasterkaartje staat de school op nr. 397 aan de Liefkenshoeksestraat. De kronkellijn boven is de Hoge Raam. 

Avondschool

Op beide scholen werd men in 1867 verplicht om avondschool te doen, van 1 november tot 1 maart van 18.00 uur tot 19.30 uur. Drie dagen in de week. Er werd gebruik van gemaakt door ong. 20 leerlingen van verschillende leeftijden, allen boven de 12 jaar. Met name jongens namen hier aan deel. Ze hadden gratis gebruik van alle schoolmaterialen

 

Graafsche Courant 27 juni 1868

Waar stond de school in de Lage Heide?

Zekerheid hierover kregen we door wat er in de Graafsche Courant stond omtrent een brand in de Lage Heide. (Zie afdruk hiervan). Hieruit blijkt, dat er op 24 juli 1868 brand is ontstaan in een boerderij van Francis Cuppen, bewoond door Jan Cuppen, aan de Reekse kant van de Hoge Raam. Aan de Lageheide zijde van de beek, tegenover het huis van Maarten van Erp (nu Erik van Boekel-Liefkenshoekseweg 6) stond aan de andere zijde van de weg het huis van het Armenbestuur, bewoond door de weduwe Francisca Franssen, met als aanbouw de Hulpschool.

De brand verwoestte de hulpschool geheel, alleen de hulpmaterialen en banken wist men nog te redden. Nu kwam de vraag op: moet ze hier herbouwd worden of ergens anders?

Zolang er nog geen nieuwe school was, gingen de kinderen in Escharen naar school. Johannes Roelofs gaf daar ook les. Het zal er wel een potje met pieren geweest zijn.

 

Verplaatsen?

Ondertussen waren er in 1852 Dominicanen gekomen in een kloostertje in Langenboom en dat trok bevolking naar zich toe. Daarnaast begon de ontginning van de Spie en de Graspeel steeds verder vorm aan te nemen, zodat ook daar meer bewoning kwam.

Dielis van der Hagen, wonende aan wat nu Dominicanenstraat heet, schreef een brief aan het gemeentebestuur en verzocht daarin, de nieuwe school te bouwen in Langenboom in de nabijheid van het klooster. Een nieuwe kerk waren ze er toen net aan het bouwen. Anderen zaten ook niet stil en 17 inwoners van het gehucht de Lageheide en 2 van de zogenaamde Princehoven, verzochten om de school te plaatsen aldaar, dat zij nagenoeg het middelpunt voor alle de aldaar ter school gaande kinderen zou zijn.

 

Nieuwe school Hooghal

Na de nodige vergaderingen besloot men op 23 december 1868 met 6 tegen 1 stem de nieuwe Hulpschool met Onderwijzerswoning te bouwen langs de op dat moment nieuw in aanleg zijnde grindweg, die liep vanaf ’t Huukske over de heide naar de Lagepeel en vandaar afboog naar Zeeland. Aan de huidige Eikenlaan, waar toen nog geen bebouwing aan stond, kreeg ze haar plaats in de nabijheid van het land de “kamp in de Bierton” genaamd. Daar had de gemeente nog gronden in eigendom. De precieze plaats werd: Sectie D 682, huisnummer 40.
(Nu Eikenlaan 9-11-11a.)

 

Op 16 oktober 1869 schreef de burgemeester een brief aan de schoolopziener in Grave: “Op maandag den 18e October aanstaande zal met de school begonnen worden op het gehucht Hooghal. Ik heb vermeend, dat de benaming der school moet blijven Hooghal, ter plaatse de Lagepeel.”

Men was dus voortvarend te werk gegaan met de bouw, want in april 1869 was de aanbesteding pas geweest. De kosten bedroegen totaal f. 2995,=. Het geld werd weer verkregen door de verkoop van gemeentegronden.

 

 

School zelfstandig

Vanaf het begin in 1840 had de school allerlei namen: Noodschool – Bijschool – Hulpschool. Ze stond onder toezicht van de Hoofdschool in de Kom van Escharen. Daar kwam een einde aan in 1878, toen Johannes Roelofs het examen voor Hoofdonderwijzer met goed gevolg aflegde. Vanaf nu was het officieel een zelfstandige school, alhoewel ze dat in de praktijk al veel langer was.

De school aan de Eikenlaan in 1870

 

Verbouwing
Al spoedig werd het aantal leerlingen zo groot, dat schoolopziener Ringeling menigmaal aangaf, dat er verbouwd diende te worden, en er een extra onderwijzer bij moest komen. Ook was het in zijn ogen een bouwval geworden. De gemeenteraad was zeer zuinig en pas in 1882 werd er verbouwd. Ook de onderwijzerswoning werd onderhanden genomen. Er waren 8 inschrijvers. Kosten f. 3267,=. De ruimte van het lokaal werd: Lengte 13m, breedte 7.70m en de hoogte 4,52m. Een extra kachel werd nog niet gekocht en een tweede onderwijzer kwam er ook niet, wat de schoolopziener ook schreef.

De school zag er in 1882 na de verbouwing zo uit.

 

Achterzijde verbouwde school Hooghal in 1882

De linker zijgevel 

Nuttige handwerken

Zeer belangrijk vond men het, dat de meisjes op school ook leerden breien, naaien, knippen, stoppen en verstellen. Op 17 mei 1881 werd hiervoor een aparte juffrouw benoemd. Er was 1 sollicitante en zo werd Hendrina Nuij, de huisvrouw van Jan Emons (gemeentewegwerker, wonende nabij de Reekseweg) benoemd. Ze ontving f. 60,= per jaar. Ze ondertekende haar brief nog met een kruisje als handtekening. Les werd gegeven op de zaterdag van half tien tot half twaalf en van half twee tot half vier in de middag. In 1904 werd ze opgevolgd door haar dochter Wilhelmina Emons. 

Petten aan de kapstok.

Een aardig voorval deed zich voor in november 1882. Johannes Roelofs, de onderwijzer, schreef op 21 november 1882 de navolgende brief aan burgemeester J. Cuppen: “Hiermede deel ik u mede, dat ik hedenmorgen twee kinderen naar huis heb gestuurd, namelijk M. Jans en E. Grens. Zij komen in school en steken hunne petten in den zak. Ik zeg hun: “Hang de pet aan den kapstok”. Zij antwoordden mij: “Dat doe ik niet, vader heeft gezegd, dat ik ze gerust mede in school mag nemen”. Daar zij halstarrig bleven weigeren en ik in de meening verkeer, dat ik geen petten in school mag toelaten, zond ik hen heen. Daarbij nog ben ik niet van plan mij op het hoofd te laten gaan zitten. Dat zij volgens mijne vooronderstelling gaarne zouden doen. Wees zoo goed Edelachtbare mij per omgaande te melden, wat ik met zulke leerlingen moet aanvangen: of zij de petten op de bestemde plaats moeten ophangen of dat zij ze naar verkiezing in zak of hok kunnen bergen”.

 

Waarom deden die kinderen dat? En waarom werden ze aangespoord door hun ouders? Het antwoord blijkt uit een brief van de burgemeester aan de schoolopziener van 30 november 1882: “Bij mij zijn ook klachten binnengekomen dat er kinderen in de school van Hooghal waren, die ziekte op het hoofd hadden en andere die luis hadden. Roelofs heeft twee kinderen naar huis gestuurd, omdat ze hun petten in de zak staken en niet aan den kapstok wilden hangen en tevens vroeg wat hij met zulke leerlingen moest aanvangen, waarop ik hem heb geantwoord dat hij die kinderen welke ziekte op het hoofd hebben niet tot de school moest toelaten en de ouders van die kinderen die luis hebben zoude aansporen, dat zij hunne kinderen beter moesten reinhouden en anders ook niet tot de school toe te laten en zij die hunne petten in den zak staken tot de school moesten worden toegelaten tot dat zij geen gevaar meer hadden, dat zij door anderen aangestoken werden door ziekte of onreinheden”.

 

Slaan met een lei?

De gemeenteraad was de baas over de scholen. Zo verklaarden twee leden op 27 januari 1885 van deze gemeenteraad, die uit het gebied kwamen, waarvan de kinderen in Hooghal naar school toe gingen, dat Johannes Roelofs een jongen met den rand van een leij op zijn hoofd had geslagen zoo dat het bloed daarlangs liep. Roelofs ontkende, dat dit was voorgevallen en daarom werd de vader van de jongen gehoord en deze verklaarde, dat Roelofs zijn zoon wel een klap op zijn hoofd had gegeven, geenszins met een leij of met een stok, maar dat zijn zoon een zweer op zijn hoofd had en deze door die klap was doorgegaan en het bloed wegens het doorgaan van die zweer hem langs het hoofd was gelopen, weshalve, aldus vader, die lui van den gemeenteraad hierin zeer hebben overdreven en het woord barbaarsheid hem niet mag worden verweten.

 

Extra onderwijzer

Nog steeds was er geen extra onderwijzer bij gekomen. De schoolopziener kon schrijven wat hij wilde, de gemeenteraad begon er niet aan, hoe druk het voor één onderwijzer ook was (Soms rond de 80 leerlingen). Nu schakelde hij de provincie in en ook die begon druk uit te oefenen. Na een hernieuwde brief van de schoolopziener schreef de gemeenteraad op 21 februari 1885:

 “Volgens ons gevoel zou de Gemeenteraad wel genegen zijn een onderwijzer te Hoog Hal aan te stellen, indien door de onderwijzers aan beide scholen meer ijver aan den dag werd gelegd voor het onderwijs en door dien der hoofdschool (In de kom van Escharen) dagelijks 5 in de plaats van nauwelijks 4 uren onderwijs gegeven werd en door dien te Hoog Hal de kinderen meer liefde in de school bejegend werden en niet zoo barbaars en de kinderen, vooral die der hoofdschool zich niet zoo onbetamelijk en ondeugend op straat en om en bij de school gedragen. Ja zelfs zoo onbetamelijk, dat wij genoodzaakt zijn geweest hierop de gemeenteveldwachter te moeten laten passen en den Raad zag graag dat het onderwijs onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden meer dienstbaar werd gemaakt aan de ontwikkelingen van de verstandige vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden, maar dat hij vermeend, dat voor het vermeerderen van het onderwijzers personeel het onderwijs zeer weinig of niets zal verbeteren, mogt echter door Uwedel Gestrenge de onderwijzers dezer gemeente op bovenstaande gebreken gewezen worden en den Raad zien dat de onderwijzers met meer ijver en liefde voor het onderwijs werkzaam zijn, dan twijfelen wij geenszins of de Raad zal het ontbrekende met liefde willen aanvullen en ofschoon wij ook met het toezicht belast zijn hebben wij zulks beter geacht dat die gebreken door Uwedele Gestrenge hen onder de oogen worde gebracht, dan dat door ons zal geschieden”.

 

Om een andere reden zag men nog niets in een hulponderwijzer erbij. Op 12 augustus 1886 verklaarde men, dat de laatste jaren het aantal kinderen iets is verminderd, aangezien er meer meisjes van dat gehucht gebruik maken van de Zusterschool te Mill en dat in mei jl. een Zusterschool in Zeeland is begonnen en hiervan ook enige meisjes gebruik maken.

 

Eindelijk zou er in februari 1889 dan toch iemand bij komen. Wel werd tegelijkertijd geregeld, dat 11 kinderen van de Lageheide, die in Escharen op school zaten , daar niet meer werden toegelaten en naar Hooghal toe moesten. In Escharen waren nu 39 kinderen en in Hooghal 75.

In Hooghal gaven ze in hetzelfde lokaal les. Dat gaf natuurlijk veel overlast. Vandaar de vraag naar een afscheiding middenin, zodat ieder een eigen deel had. De gemeenteraad achtte dat echter niet wenselijk, aangezien er vroeger over het hoofd van die school geklaagd werd wegens mishandeling der kinderen en nu werd er geklaagd om dezelfde reden over de hulponderwijzer, terwijl het hoofd afwezig was geweest en hij alleen de orde moest handhaven. De inwoners van Langenboom wilden dus geen afscheiding in twee lokalen, dan kon men elkaar in de gaten houden.

 

Mazelen

Op 16 maart 1889 ging en een brief de deur uit van de burgemeester waarin hij verklaarde, dat op het gehucht Hooghal in zeven huisgezinnen de mazelen voorkwamen en dat door hem de school voorlopig was gesloten en dat de huizen door hem van een van buiten duidelijk zichtbaar kenmerk waren voorzien met de woorden: “besmettelijke ziekte Mazelen”.

 

 

Nieuwe hulponderwijzer

Die hulponderwijzer, die er eindelijk in 1889 was gekomen, was daarna weer spoedig weg. Johannes Roelofs stond er weer alleen voor. Er werden wel advertenties geplaatst, maar het salaris dat de gemeente bood was zo laag, dat daarvoor niemand naar die school toekwam. Eindelijk kwam in 1894 Antonius Verbeucken uit Mill naar Hooghal. Maar ja, er was nog steeds maar één lokaal. En men wilde toch wat zicht op elkaar hebben, vandaar dat er als oplossing gekozen werd voor een glazen wand, met 6 deuren, 3 vaststaande, 2 schuivende en 1 draaiende deur. Eind 1897 vertrok Verbeucken weer naar Lage Zwaluwe. Een korte periode was Joh. Toebosch uit Venraij hier onderwijzer, na zijn vertrek werd benoemd in 1899 de enige sollicitant H.J. van Kuppevelt uit Reek. Januari 1905 vertrekt H.J. van Kuppevelt naar Zeeland en wordt Peter Rongen uit Venraij benoemd als onderwijzer aan Hooghal.

In 1894 werd er eindelijk wat verbouwd aan de school, helaas was het nog steeds veel te klein. De school stond op perceel 1118 .

 

Wisseling hoofden van school

Geheel onverwacht kwam op 30 september 1901 het overlijden van Johannes Roelofs op 57 jarige leeftijd. Hij was in 1871 gehuwd met Johanna van Erp uit de Lageheide. Ze hadden geen kinderen. De weduwe moest het schoolhuis verlaten en ze kreeg enkele kamers in het zg “Langhuis”, dit was een pachtboerderij van de Dominicanen. Pachter was H. Kuijpers en het stond vlak bij de kerk aan de huidige Dempseystraat. (In de oorlog afgebrand). Mw. Roelofs werd daar de “maitresse” genoemd. Benoemd als nieuw hoofd der school wordt P.J. Teyssen, zoon van het hoofd van de school in Escharen. Lang was hij niet hier, want plotseling sterft ook zijn vader en na ruim een half jaar is hij weer uit Hooghal vertrokken, nu om zijn vader op te volgen. Benoemd tot hoofd werd eind 1902 Wilhelmus Fransen, die onderwijzer in Escharen was.

 

Godsdienstonderwijs

Voordat de school ’s morgens begon, werden vanaf 1872 de kinderen van de hoogste klassen op het klooster in Langenboom verwacht om daar de godsdienstlessen bij te wonen. Rond kwart over negen uur vertrokken ze dan weer te voet naar de school aan de Eikenlaan, alwaar om half tien de lessen begonnen.

In 1902 schrijft preases Vinc. Zegers van de Dominicanen een brief aan de gemeente waarin hij vraagt, dat het in het belang van het godsdienstonderwijs zou zijn als dit geschiedde in een verwarmd lokaal en dat zo vele kinderen geen grote afstand behoeven af te leggen. Hij verzoekt het schoollokaal op Hooghal gedurende de wintermaanden beschikbaar te stellen. Dit onderwijs werd gegeven voor de schooltijden van half negen tot vijf minuten voor half tien enwel op dinsdag, woensdag, donderdag en zaterdag.

Het verzoek werd ingewilligd, want dat scheelde heel wat heen en weer geloop. De school begon enkele jaren later om 9.00 uur.

 

Graafsche Courant woe 4 april 1906

 

Onzedelijke handelingen

Begin april 1906 stond Langenboom op zijn kop. Vele geruchten gingen eerder al door het dorp. Het hoofd der school W. Fransen was door de Koninklijke Marechaussee gearresteerd en meegevoerd naar Grave voor ondervraging. Hij zou onzedelijke handelingen met kinderen hebben gepleegd en ouders hadden hierover klachten ingediend. Op 2 april werd hij vervoerd naar Den Bosch en kreeg voorarrest. Peter Rongen gaf tijdelijk voor de middag les aan de laagste groepen en ’s middags kregen de ouderen les. Op 4 april wordt Fransen door het gemeentebestuur voorlopig voor een maand geschorst. Dit werd later met een maand verlengd. Op 20 mei werd Fransen weer in vrijheid gesteld, omdat hij ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Hij meldde zich wegens ongesteldheid (ziekte) af bij de gemeente. Even later nam hij met ingang van 1 juli 1906 zelf ontslag. Terugkeren was onmogelijk geworden. Ook het dirigeren van het herenkoor was afgelopen.

 

H.J. van Kuppevelt hoofd der school

Nu er wederom een vacature was voor hoofd in Hooghal solliciteerde H.J. van Kuppevelt, die nu in Zeeland aan school stond. Hij werd aangenomen en kwam zo weer terug naar Langenboom. Snel hierna kwam er grote beroering door het besluit van de gemeente dat veel kinderen uit de Lageheide naar Escharen naar school moesten en dit terwijl ze veel korter bij de school Hooghal  verdeeld zijn. Dat pikten de ouders niet en de schoolopziener en de provincie werden ingeschakeld. Uiteindelijk bleef de gemeenteraad in meerderheid bij haar besluit en wonnen de ouders toch doordat de koningin hun zijde koos en een streep door het besluit van de gemeente zette. (Zie “Aauw Nijs december 2001)

 

Nieuwe school?

Het aantal leerlingen nam nog steeds toe. In 1908 constateerde de schoolopziener, dat er 96 leerlingen waren. Op 1 mei 1909 kwam Henri Jans uit Beers er als 3e onderwijzer bij en men had maar 2 lokalen.

Ook de gezondheidscommissie was slecht te spreken:

  1. De atmosfeer in de lokalen was zeer slecht, merendeels
        veroorzaakt door de overbevolking
  2. De kachel in een van de lokalen was defect, zodat er brandgevaar was.
  3. Dat de zindelijkheid bijzonder veel te wensen overliet, ontlasting werd in de winter op de grond gevonden, ook de privaatput was slecht.
  4. Het aantal kapstokken was veel te klein, mutsen en dassen worden mee naar binnen genomen
  5. Het dak was op verschillende plaatsen lek.
  6. Er was geen pomp

Tenslotte gaven ze de tip om uit hygiënisch oogpunt de schoollokalen wekelijks te vegen, en dat de vloeren vóór het vegen met vochtig zand of turfmolm werden bestrooid en dat zij minstens om de twee maanden werden geschrobd.

 

Graafsche Courant zat. 22 jan. 1910

 

Het gemeentebestuur tobt met het probleem, opknappen en een lokaal erbij of meteen een nieuwe school. Er zal een nieuwe school komen. Maar waar? Men kiest een weiland van P. v.d. Hagen gelegen tussen de Lage Peel en Langenboom, alwaar de Dennendijk uitkomt. Zo kunnen van alle kanten de kinderen komen. Er komt ook een onderwijzerswoning bij en het brandspuithuisje, dat stond in d’n Tip bij de kerk werd afgebroken en een nieuw brandspuithuisje kwam ook bij de school te staan. Maar liefst vier lokalen kreeg de nieuwe school. Architect was H. van Strijp uit Mill. De aannemers F. Verhagen en H. Verstegen, eveneens uit Mill, bouwen de school voor f. 11.850,= en het schoolhuis voor f. 4.970,-.

De nieuwe school in 1911. Ze zou dienst doen tot 1968

 

Graafsche Courant zat. 4 nov. 1911

 

Hanneke Braks
(1 sept. 1898 - 8 aug. 1995)

In 1984 schreef Hanneke Verstraten-Braks haar herinneringen op over haar belevenissen op de school Hooghal:

“Eerste dag naar school. Grada Verstraten en Jaan Kuijpers kwamen mij aan huis afhalen want bij ons in de buurt waren er verder geen meisjes. We moesten naar de school op “Hooghal” en dat was een hele stap met de klompjes aan. Een dag zag er als volgt uit: ’s morgens was er les van 9 uur tot half twaalf. Vervolgens naar huis om te eten en dan werden we om half twee weer terug verwacht. De les duurde tot 4 uur en dan weer naar huis. Na school moesten we soms langs de molen aan ’t Hoekje om te vragen of het meel gemalen was. Vader bakte namelijk iedere week brood en het was ook ooit windstil en zonder meel kon er niet gebakken worden. In den winter als er sneeuw lag hoefden we tussen de middag niet naar huis en mochten we aan school blijven. Meestal bracht dan een van de oudere broers – die toen al van school af waren - boterhammen en een pannenkoek, dat vonden we wel fijn. De school bestond uit 2 lokalen, in ieder lokaal waren 3 klassen ondergebracht en in       iedere klas zaten ongeveer 12 leerlingen. In het begin waren er 2 onderwijzers. Meester Fransen, de hoofdonderwijzer, woonde in het schoolhuis. Meester van Kuppenvelt was toen nog niet getrouwd en bij Kobus Grens (de bakker) in de kost. Als ’t nat weer was ging ook hij op de klompen naar school.

Toen Meester Fransen de school verliet is meester Van Kuppevelt getrouwd en in
’t schoolhuis van Hooghal getrokken. Ook kwam er een nieuwe meester bij, meester Rongen. Hij was bij Martien Jans in de kost. Een speelplaats was er in die tijd niet. We speelden dikwijls in ’t kreupelhout. Dat liep toen nog van den Handwijzer tot aan ’t Hoekje. In de winter slibberden we op ‘de Bierton’, een diepe sloot tussen het kreupelhout. Er stonden toen overigens nog maar 4 huizen aan de kant van de school: die van Hans van den Broek, Bertus Willems, Tiena van Duijnhoven en mevrouw van Boekel-Helmerik.

De vakantie duurde van 15 augustus tot 1 september. In die veertien dagen gingen we meestal spelen in het bos en vooral naar Siberië. De veertien dagen waren gauw om, al konden we ook nog 14 dagen aardappelverlof aanvragen. Dat was begin september en iedereen moest helpen om de aardappelen uit de grond te krijgen. Er waren in die tijd nog geen auto’s en meestal zag je niets op straat dan de grintkrebber Hans van den Broek, die naast de school op Hooghal woonde. Hij hield de weg op orde met een bezem en krebber door de karsporen dicht te maken.”

 

De oude school aan de Eikenlaan wordt door de gemeente verkocht aan Hermanus Gerrits. Hij woonde eerst aan de Dorpsstraat 83, waar nu de gebr. Arts wonen.