De Kuilen - wereldberoemd

Op een mooie lentedag loop je, genietend van de prachtige natuur, door de Langenboomse bossen in de richting van De Kuilen. Opeens verschijnt er tussen de naaldbomen een grote vreemde verschijning. Van schrik wil je wegrennen, maar je nieuwsgierigheid wint het. Vanachter een dikke boom zie een soort hoefdier, maar het loopt als een gorilla op zijn handknokkels. Het heeft een paardachtige kop, de rug loopt schuin omlaag en het heeft klauwen. Je ziet dat het beest geen kwade bedoelingen heeft, want het vreet rustig de bast van de bomen. Dit tafereel zou je 6 miljoen jaar geleden mee hebben kunnen maken. De mens was er nog niet, maar de Chalicotherium wel, want dat is het dier waar we het over hebben. Het is al lang uitgestorven, maar pas sinds 2012 weten we, dat het hier heeft rondgelopen. Nergens anders in Nederland zijn sporen van dit dier gevonden.

De Chalicoterium schuifelde op zijn achterste; hij liep min of meer op zijn hurken. Dit was een aanpassing aan het lichaamsgewicht, dat grotendeels op de voeten rustte. Daarentegen waren de voorpoten extreem lang. Vermoedelijk kon de Chalicotherium zijn armen boven het lichaam uitstrekken om naar takken te reiken. Aan de zware molensteenachtige kiezen kon men zien, dat het een echte planteneter was. Een volwassen mannetje had een schouderhoogte van zo'n 2,6 meter, een vrouwtje van 1,8 meter. Voorwaar zeer grote beesten van rond de 700 kilo.

Hoe weten we dat hij hier leefde?

Het Brabantse dorp Langenboom heeft een modderspuit!  Dat verhaal ging sinds 1997 als een lopend vuurtje rond. Fossielfanaten kwamen er van heide en verre op af, om geheel vrijwillig de vieste douche van Nederland te nemen. Hun handen omklemden een winkelwagentje of steekkarretje, door de eigenaar omgebouwd tot zeef. Echte bikkels zetten zich schrap tegen het kolkende water en kropen zo dicht mogelijk onder de pijp. Ze gingen voor de beste plek, want met de modder kwamen felbegeerde fossielen mee.

Ieder hoopte natuurlijk dat de topvondst van de dag in zijn zeef belandde. IJskoud water en prikkend zand in je ogen? Wat kon het schelen als je kans had op haaientanden, walviswervels, zelfs schedels uit een ver verleden. Zwart goud uit de tijd dat Noord-Brabant een zee was waarin opzienbarende dieren leefden. Op zaterdag en zondag zag men geheel andere zoekers. De zuigers lagen stil, het water stroomde terug naar de lager gelegen kuilen. In het nog natte groene zand groeven ze gaten. Het zand werd in zeven gestrooid en daarna tussen het grind maar zoeken naar fossielen.

Amateurverzamelaars Frans en Robbie Reijs uit Beers hadden al honderden botten en tanden van walvissen en haaien op De Kuilen gevonden, tot ze iets uit het zand plukten dat ze met geen mogelijkheid thuis konden brengen. Daarom zochten ze contact met Naturalis in Leiden om de vondst te laten onderzoeken. Maar ook voor de doorgewinterde deskundigen van het Leidse museum bleef de vreemdgevormde kies een vraagteken. Verder dan 'een soort neushoorn' kwamen ze niet. Totdat bioloog Noud Peters in het Natuurhistorisch Museum van Basel een bovenkaak met een hele kiezenrij onder ogen kreeg, toen viel het kwartje: dit is een kies van de Chalicotherium!

Zo zag Langenboom er ongeveer 2 miljoen jaar geleden uit, met o.a. mastodonten

Waarom naar De Kuilen?

Op de plek waar vroeger de heide welig groeide en gemeenschappelijk gebruikt werd als plaats waar plaggen gestoken werden voor de potstal, of waar de herder zwierf met zijn kudde schapen, werden op een deel tussen 1919 en 1939 de Langenboomse bossen aangelegd. De heide was niet interessant meer als graasgebied en er was grote behoefte aan hout voor de mijnbouw. Op de andere helft vonden wat afgravingen plaats, een deel bleef heide en er werden akkertjes op aangelegd en enkele keuterboertjes hadden er een karig bestaan. Pas na de 2e Wereldoorlog, toen het tijdelijke geallieerde vliegveld er weer verdwenen was, werd er grootschalig begonnen met het opgraven van zand en grind.

Waarom nu juist daar?

De aarde bestaat sinds ongeveer 5 miljard jaar, en ze heeft sinds die tijd een hele ontwikkeling meegemaakt, die nog steeds doorgaat, zoals uitbarstingen van vulkanen, grote overstromingen, rivieren die diepe dalen tussen bergen uitslijpen, aardbevingen enz. Ons land ligt in een rustig gebied van de aardkorst, maar toch doet zich juist in onze omgeving een raar verschijnsel voor nl. Langenboom ligt op een stuk bodem die omhoog geduwd wordt, de zg. Peelhorst. In de aardkorst bevindt zich een breuk tussen Uden en Mariaheide en een vlakbij Langenboom nl. in de Maurik, kort bij de Lage Raam.

De breuk nabij Uden is in de loop van de laatste miljoen jaren liefst 180 m geworden, dat wil dus zeggen dat waar de bodem eerst aan elkaar vast zat ze nu 180 m in hoogte is gaan verschillen. Dat gaat niet verschrikkelijk hard, men denkt aan ongeveer 3 cm per eeuw, maar toch wel zoveel dat hier aardbevingen kunnen voorkomen, als plotseling de aarde enkele cm verschuift. De breuk bij de Maurik (de zogenaamde Grave breuk) in de korst van de aarde is niet zo groot, maar toch waarschijnlijk rond de 50 m.

Toch is het niet zo dat je nabij Uden in een afgrond van 180 m kunt vallen en bij de Maurik van 50 m, deze afgronden zijn in de loop van duizenden jaren opgevuld door allerlei soorten gesteenten, zand en klei dat eerst afkomstig was van de rivier de Rijn en later van de Maas. Op de Peelhorst zelf is deze laag zand en grind veel dunner, op sommige plaatsen maar 5 meter. Nog iets merkwaardigs is er aan de hand, nl. op de Peelhorst verheft zich tussen Mill en Langenboom nog een extra verhoging, die zijn hoogtepunt bereikt nabij de grindkuilen, dus het is geen wonder dat daar grote afgravingen plaatsvinden, mede omdat de laag zand en grind daar weer dikker is. Zo komt het dat op De Kuilen groenzanden zijn te vinden, die elders in Nederland tientallen, soms zelfs honderden meters diep liggen. Deze groenzwarte glauconiethoudende zanden zijn tussen de 20 en 3 miljoen jaar geleden neergedwarreld in een vrij warme, maximaal 50 meter diepe zee. Deze glauconietkorrels zakten langzaam naar de bodem, waar zich dikke lagen ophoopten. Skeletten van gestorven dieren zonken eveneens naar de zeebodem en werden begraven in het groene zand. Glauconiet heeft goede conserverende eigenschappen, en daaraan danken we het feit dat er in Langenboom enorme hoeveelheden fossielen zijn te vinden.

Voor wegenbouwers is glauconiet ook een mooi materiaal; glauconietkorrels zijn hoekig en pakken stevig op elkaar, een eigenschap die de groenzanden van Langenboom zeer geschikt maakt om taluds van snelwegen mee aan te leggen. Anders dan bij de meeste zandwinningen werd in Langenboom alles wat werd opgezogen op het land opgespoten. Tussen de zandzuiger en het opspuitterrein zat geen zeefinstallatie die het opgezogen zand scheidde van stenen en botten. Die belandden dus niet terug in het water maar kwamen op het droge land binnen het bereik van de zoekers. Helaas waren door het zuigen en persen door de buizen veel fossielen kapot gegaan.

De zandzuiger die in de plas dreef, reikte met zijn zuigmond tot een diepte van ruim twintig meter. Duikers zijn gaan kijken hoe dat in zijn werk ging.

Luchtfoto de Kuilen in 2006: Bij de pijl in het water ligt de zandzuiger, de pijl omlaag wijst de plaats aan, waar het zand werd opgespoten

De machine spoot met grote kracht water vlak bij de bodem in de wand. Zo werd er een gat uitgehold, dat op een bepaald moment zo diep was, dat de wand instortte. Dan werd het losgemaakte zand opgezogen en via pijpen naar de opvangbassins vervoerd. Er waren twee grote bassins met een totale omvang van enkele voetbalvelden. Zodra een bassin vol was en het water weggelopen, werd het leeggegraven en het zand afgevoerd; tegelijkertijd begon men met het volspuiten van het tweede bassin.  

Aan het eind van de pijp, waar de modder uitstroomde, stonden verzamelaars te wachten met hun zeef in de aanslag. Het groenzand glipte door de mazen van de zeven, de fossielen bleven erin achter. Het is een proces dat oneindig doorging: zeven, de inhoud doorzoeken, fossielen er tussenuit pikken,  afval wegkiepen, de zeef weer vol laten lopen, enzovoort. Bij menigeen ontaardde het in een onschuldige verslaving; de spanning om iets unieks te vinden hield je vanzelf aan de gang.

Schelpenlaag onder in de Kuilen op 15 m.

Op welke diepe zaten die fossielen?

De duikers onderzochten de steile wand die was ontstaan door het instorten van een deel van die wand bij het zuigen. Als al het fijne zand was neergedwarreld en men beperkt iets kon zien, zag men dat op een diepte van 15 tot 20 meter onder het oppervlak zich zanden bevonden, die nauwelijks fossielen bevatten, allen kleine wervels en botjes van vissen. Deze laag is ontstaan tussen 11 en 8,7 miljoen jaar geleden.

De laag daar boven op, van 15 tot 12 meter, begint met een dikke laag schelpen (zie foto). Ook komen in deze laag veel fossielen voor. Ze komen uit de periode van 8,7 tot 3,5 miljoen jaar geleden. De volgende laag van 12 tot 7 meter diepte heeft maar weinig fossielen meer. Bovenop die laag komt vanaf 7 meter het bekende gele zand dat aangevoerd is, eerst door de Rijn en later door de Maas.

Grote vonsten

In Langenboom is een verscheidenheid aan resten van vroeger leven naar boven gekomen, door fossielenzoekers gevonden, en door wetenschappers geidentificeerd. Meer dan tweehonderd soorten schelpdieren, vierendertig soorten vogels, negen soorten kreeftachtigen en meer dan dertig soorten haaien en roggen zijn herkend, maar ook meer dan dertig soorten beenvissen, ruim twintig soorten walvissen en dolfijnen, een uitgestorven walrus, vier zeehondensoorten, maar ook landzoogdieren. Van de laatste zijn in Langenboom een mastodont, een beer, een varken, een hert, en onlangs nog een tapir ontdekt. Dat niet alleen, de vondsten zijn ook wetenschappelijk beschreven in publicaties op internet, in paleontologische tijdschriften en in het boek: “Van reuzenhaai tot Chalicotherium”.

Parel in De Kuilen

Ze heeft in de kamer staan springen van vreugde. Manuela Danner (34) uit het Duitse dorp Venslage, toen zij in 2003 een fossiele parel gevonden had in de zandafgraving van Langenboom. Een zeldzame vondst van de eerste orde waar wetenschappers stinkend jaloers op zijn.

Vogelfauna

De fossiele vogels van Langenboom zijn onderzocht: door bioloog Erik Wijnker van de Universiteit Wageningen. Door bij verzamelaars langs te gaan (waaronder Paul Hendriks uit Langenboom) heeft hij een overzicht van enkele honderden vogelbotjes bijeengebracht. In de vogelfauna in Langenboom ontdekte hij zeven soorten uit het Mioceen (Van 23 tot 5 milj. jaar geleden) en zesentwintig uit het Plioceen (Van 5 tot 2 milj. jaar oud). Het Mioceen telt allemaal soorten van vogels van de open zee: twee soorten alken en vijf soorten jan-van-genten. Uit de Pliocene vogelfauna van Langenboom zijn onder andere drie ganzen en lijsterachtigen aangetroffen. Daarnaast zijn er alken, albatrossen, pijlstormvogels, eenden en één botje van een zeeduiker. Deze samenstelling van de vogelfauna maakt het waarschijnlijk dat Langenboom tijdens het Mioceen en Plioceen open zee was. Toch moet land niet al te ver uit de buurt geweest zijn. Er zijn immers ook landvogels herkend. Daarnaast wijzen de vondsten van landzoogdierfossielen ook op vaste grond niet al te ver uit de buurt. Op veel vogelbotjes zijn duidelijke krassen te zien: vraatsporen van haaien die zich tegoed deden aan vogelkadavers die op zee dreven. Langenboom heeft nieuwe kennis opgeleverd over de vogelverscheidenheid in Plioceen en Mioceen. In totaal zijn er negentien vogelsoorten gevonden die nog niet eerder in Europa waren aangetroffen. Hieronder bevonden zich vier alkensoorten die nieuw zijn voor de wetenschap. Langenboom staat in Europa bekend als een van de meest belangrijke vindplaatsen van het Mioceen en Plioceen – De Kuilen neemt zelfs de wereldtoppositie in als het gaat om fossiele vogels.

Wervel potvis

Tand reuzenhaai.

Dolfijnen

Tussen het zand zijn ook grote hoeveelheden gehoorbotjes van dolfijnen en walvisachtigen gevonden. Het gaat om botjes uit het binnenoor die het evenwichtsorgaan en het gehoororgaan omhullen. De botjes zijn ongeveer 2-4 centimeter groot en zeer hard. Dat is ook de reden dat ze zo goed bewaard zijn gebleven. Aan de grootte is te zien of je te maken hebt met een dolfijn of een walvis.

Er zijn meer dan driehonderd gehoorbeentjes gevonden, alle van verschillende typen en afmetingen. Op grond van het beschikbare materiaal denkt men dat het om minimaal acht dolfijnfamilies gaat. Behalve gehoorbotjes zijn er ook schedels en delen daarvan gevonden, bijvoorbeeld van de kortsnuitdolfijn, familie van de Chinese en Zuid-Amerikaanse rivierdolfijnen. Inmiddels is Langenboom voor deze soort de belangrijkste vindplaats ter wereld.

Paul Hendriks

Een bekende fossielenzoeker komt uit Langenboom, nl. verpleegkundige Paul Hendriks uit de Dorpsstraat. Op zeer ethousiaste wijze vertelt hij graag over zijn hobby. Hij werd met het zoekvirus besmet tijdens de vakanties naar Cadzand in Zeeuws-Vlaanderen. Samen met zijn vrouw Kaatje, dochter Brechje en zoon Wessel zochten ze daar, kromlopend en maar speurend op het strand naar haaientanden. Die waren daar te vinden, doordat er zand opgespoten werd. Vooral de kinderen, toen nog klein en kort bij de grond, waren er zeer bedreven in. Toen Paul hoorde, dat die haaientanden ook op De Kuilen te vinden waren, was hij verkocht. Meteen na terugkeer uit Cadzand, ging hij samen met Brechje en Wessel daar zoeken. De 1e dag al vonden zij er veel grotere en mooiere haaientanden dan in Cadzand. Vanaf die tijd waren zij er niet meer weg te slaan.

Paul en Brechje aan het zoeken.

In het begin probeerde Kaatje de vieze kleding nog schoon te krijgen, maar dat was onbegonnen werk. Als ze gingen en terugkwamen, werd er in de schuur van kleding gewisseld. Brechje en Wessel waren zeer goede speurneuzen en ook zij deden prachtige vondsten. Op school vertelden ze tijdens spreekbeurten over de schitterende fossielen die in de bodem van Langenboom te vinden waren. Tijdens hun speuren kregen ze soms hulp van Joop van Wijchen (Een oud-Langenbomer) die op de dragline dienst deed en er voor zorgde dat ze de mooiste en beste plekjes kregen. Aan de kleur van het zand kon Paul zien, of het een rijke buit zou opleveren, daar zou hij gaan graven. De vondsten werden meestal in zijn broekzak gedaan. Soms deden zijn kinderen dat ook, maar ja, die gingen tussen het graven en zeven door ook spelen op de heuvels zand. Dan wilde de helft van hun buit wel eens verdwenen zijn.

Hun zoeken was vooral graven in het natte zand, onder de spuitstraal gaan staan hebben ze nooit gedaan, dat was veel te vies en ongezond.

Langzamerhand leerde Paul van andere zoekers, tot welke dieren de fossielen behoorden die hij vond. Hij werd een expert, en kon zo veel vondsten meteen thuis brengen. Nu bezit hij haaientanden van meer dan 10 soorten. Men vond zoveel haaientanden, omdat iedere haai in zijn leven wel ong. 10.000 tanden had. Ze vielen snel uit, en dan kwam er weer een nieuwe tand, via een soort roulatie systeem

Paul en Wessel.

Vele botjes bezit Paul van dieren, zoals van een Tegelhert (zeer zeldzaam), walvissen, dolfijnen en zeehonden. Een speciale vondst was een stuk van een kies van een Mastodont, een voorloper van de Mammoet. In een prachtige vitrinekast staan de belangrijkste vondsten, maar in kisten zit het grootste deel van hun rijke verzameling. Ook museum Naturalis in Leiden had wel belangstelling voor een aantal vondsten van Paul en zij bezit nu speciale fossielen van hem. Het Oertijdmuseum in Boxtel is ook zeer blij dat in hun collectie vondsten van Paul zitten. Hij heeft ook het fossielenweekend in De Wis in 2002 mee georganiseerd. Daar kwamen zoekers van heinde en verre bijeen om hun vondsten te tonen, maar ook waren er experts aanwezig, die uitleg gaven en vertelden wat de vondsten voorstelden. Zoals boven al vermeld heeft Paul ook medewerking verleend aan het onderzoek naar de fossiele vogelresten, waaruit gebleken is, dat nergens op de wereld dan op De Kuilen zoveel nog onbekende vogels te vinden zijn.

Fossielen verzameling van Paul.

Natuurgebied

Inmiddels wordt er geen zand meer opgezogen. Op het middenterrein, waar het opgezogen zand werd gedeponeerd, is momenteel het terrein heringericht. Er zijn al diverse activiteiten ondernomen om De Kuilen te herstellen in een natuurgebied.

Een prachtig wandel-/fietspad slingert rondom de plassen en laat je genieten van de natuur, de watervogels, Schotse hooglanders en de aangelegde moerasjes. Recreatie en natuur vormen het einddoel van het plaatselijke bestemmingsplan. Eenden, oeverzwaluwen en ganzen zullen meer en meer de plek innemen van de fossiele vogels die nog bij duizenden verborgen moeten liggen in de ondergrond. Dus loop of fiets je daar rond, weet dan, dat er onder je voeten nog vele (mogelijk onbekende) schatten van miljoenen jaren oud te rusten liggen.