We gaan emigreren

Er moet heel wat op het spel staan om het vertrouwde bestaan los te laten, je familie achterlaten, je vrienden en kennissen en het verruilen voor een onzekere toekomst in een ver en vreemd land met een andere cultuur, een andere taal en andere gewoonten. Gaan emigreren.

Eind jaren ’40 en beginjaren ’50 was er in Langenboom bijna geen onderwerp van gesprek, dat zo vaak terugkwam aan de keukentafel en ’s avonds als er gebuurt werd met kennissen. “Hedde da geheurd? Die van Van Os gaan ook al naar Canada.”

Eerdere emigratie

In de 19e eeuw vond er bijna uitsluitend emigratie plaats naar de Verenigde Staten en Canada. De meeste emigranten kwamen van het platteland. Toch was de emigratie uit Nederland toen zeer beperkt. Van het totale aantal emigranten uit Europa tussen 1815 en 1940 was maar een ½ procent afkomstig uit Nederland. Zo vertrokken o.a. naar Amerika Harrie Lamers uit De Maurik en Frans Thelosen. Zij kwamen weer terug. Voorgoed verhuisden in 1923 Cornelis van Hout en Johanna van Boekel met hun gezin naar Kimberly. Zij woonden op Dorpsstraat 38, waar nu Wim van Schayik woont.

In november 1944, het noorden van ons land was nog niet bevrijd, werd er al in Londen nagedacht door de Nederlandse regering over emigratie na de oorlog. Men verwachtte veel belangstelling voor emigratie in Nederland vanwege verschillende redenen: de economische crisis van de jaren dertig, de oorlog en de bezetting. De vrees voor werkloosheid was groot, terwijl er ook een verlangen was het verleden te begraven en een nieuw leven te beginnen.

Van grote betekenis was, dat Canada tijdens de oorlog was veranderd van een voornamelijk agrarisch land in een belangrijk industrieel land. Zonder dat de agrarische productie verminderde, kwamen door de mechanisering in de land- en tuinbouw veel mensen vrij voor de oorlogsindustrie. In vredestijd zou die industrie zich aanpassen en dan moesten er meer mensen zijn om die producten te kopen. Daarom streefde men van een groei van 13 miljoen tijdens de oorlog naar op den duur meer dan het dubbele. In de Verenigde Staten waren de mogelijkheden veel beperkter.

Het gezin van Toon Daamen uit de Langstraat, dat naar Canada emigreert. Ze hadden een klein winkeltje, nog te zien aan het reclame plaatje op de gevel.

 

Wie daar voor emigratie in aanmerking wilde komen (er was een lange wachtlijst) moest een “Assurance”, oftewel een door een notaris gewaarmerkte verklaring van een Amerikaans burger of organisatie hebben, die wilde instaan voor het onderhoud van de immigrant en zijn familie tijdens de eerste vijf jaren van het verblijf in de V.S.

In 1947 begon er weer een beperkte emigratie naar Canada. Zij waren voorafgegaan door een aantal zogenaamde “oorlogsbruidjes”: echtgenoten of verloofden van Canadese militairen, en hun eventuele kinderen. (Trees trouwt met een Canadees). Tussen 1946 en 1963 vertrokken uit Nederland een half miljoen emigranten. Voor 1950 vooral veel agrariërs met grote gezinnen, daarna werd het steeds minder en vertrokken meer vrijgezellen en jonge echtparen.

Tussen 1946 en 1963 emigreerden ongeveer 76.000 mensen naar de Verenigde Staten. Ongeveer het dubbele verhuisde in die periode naar Canada en ruim 120.000 naar Australië. Ook Nieuw-Zeeland trok vele emigranten, ongeveer het 1/5 deel van wat naar Australië ging.

In Noord-Brabant was het grootste geboorteoverschot in heel Nederland. Grote gezinnen. Het emigranten percentage in Noord-Brabant in de periode 1946-1963 bedroeg: 3,48%. In Langenboom was dat vele malen hoger, wel tegen de 20%.

Aanvankelijk wilde de regering alleen de emigratie van agrariërs steunen, in het bijzonder die van jonge boeren. Geschoolde arbeidskrachten konden toen voor de wederopbouw moeilijk gemist worden. Maar al in 1947 werden de belemmeringen voor hen opgeheven. Ook ongeschoolde en langdurig werkloze werknemers die in Nederland konden worden gemist, kwamen voor emigratie in aanmerking. Maar ze werden ook verwezen naar de Rijkswerkplaatsen voor omscholing. Voor emigratie werden vanaf 1947 troepentransportschepen door de regering ter beschikking gesteld.

De zusjes Hartjes woonden aan de toenmalige Kloosterstraat: vlnr. Dina – Dora – Marietje (naar Canada) – Grada – Tonia (naar Canada) – Nel en Anna

 

Het optimisme en de hoog gespannen verwachtingen over de toekomst, als de oorlog eenmaal voorbij zou zijn, werden na de bevrijding niet bewaarheid. De gevolgen van de bezettingsjaren waren groot: loonmatiging, te weinig voedsel, werkloosheid, te veel mensen, te weinig huizen enz. Daarom verlangden velen naar emigratie om de sobere situatie te ontsnappen. Andere drijfveren waren de angst voor een communistische (Russische) overheersing en voor het uitbreken van een Derde Wereldoorlog en ook de gebeurtenissen in Nederlands-Indië. Niet alleen viel door het verlies daarvan een aantal inkomsten weg, maar er kwamen grote aantallen repatrianten ons land binnen, terwijl een aantal soldaten, die als Indië-gangers geprobeerd hadden dat land te behouden, zich bedrogen voelden en zich niet meer in ons land thuis voelden.

In juli 1948 vertrokken de gezinnen van Piet van Hal – J. Verhallen en J. Strik naar Canada. Hier het gezin in 1950 van Piet van Hal en Willemien van Zeeland voor hun nieuwe huis met de kinderen Martintje – Fransje – Piet en de meisjes Annie – Marietje en Wilhelmientje

 

Door de mechanisatie op het boerenbedrijf en de sterke bevolkingsgroei, bestonden er grote tekorten aan land en was er een gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden voor jonge boeren. Dit probleem was groot in het Peelgebied. De boerenbedrijven hier in Langenboom waren gezinsbedrijven en voor alle opgroeiende jongeren was er te weinig werk op die boerderij. Werk in de industrie lokte niet. Dat zou verlies van zelfstandig

heid betekenen, maar ook van boerenstandsbesef en boerencultuur. Oplossingen werden gezocht in tuinbouw, ontginning en in vertrek naar o.a. de IJsselmeerpolders. Maar dat was niet voldoende. Meer dan voor andere beroepsgroepen kwam voor jonge boeren emigratie in aanmerking om een bestaan in de landbouw te kunnen vinden. De traditie van boer willen worden en de afkeer van “de fabriek” gingen hier samen.

Dina Verstegen (links) gaat terug naar Amerika, hier uit geleidde gedaan door zus Marie en broers Wim – Gerrit en Jo.

 

Canada bleek behoefte te hebben aan boeren. Veel Canadese jonge mannen, die andere mogelijkheden tijdens de oorlog hadden ontdekt, keerden niet terug naar de boerderijen. Onder de Canadese boeren was een soort vergrijzing opgetreden. Velen wilden hun bedrijf aan de kant doen, zodat de prijzen relatief laag waren. Nederlandse immigranten hadden vanouds een goede naam. Daarom was de eerste drie jaar na 1947 in Canada de aandacht vooral gericht op de komst van boeren. Deze moesten eerst tenminste een jaar als landarbeider werken. Daarna zouden zij zich als zelfstandige boeren kunnen vestigen. De Verenigde Staten kwamen als emigratie voor boeren veel minder in trek, slechts 20% ging daar naar toe.

Vestingscommissie:
Toentertijd was Nederland nog sterk in zuilen verdeeld: katholieken – protestanten – liberalen socialisten enz. De Katholieke boerenbevolking hier was in grote meerderheid aangesloten bij de NCB. Die organisatie riep de Vestigingscommissie in 1947 in het leven. Daar kon men zich aanmelden. Zij gaf voorlichting en emigratiecursussen en huwelijksvoorlichting voor vrouwen. De vrouwen hadden het vaak daar in het begin het moeilijkst. Ze zaten meestal de hele dag thuis in een vreemde omgeving en kenden de taal niet. Zij moesten het grootste offer brengen en heimwee sloeg vaak toe.

De provincie Ontario was de grote favoriet om zich te vestigen in Canada. Meer dan 50% vestigde zich in Zuid-Ontario. De belangstelling voor de prairiegebieden verder naar het westen was beperkt. Daar was het in de zomer goed boeren, maar de winter was lang en zeer koud. Vooral in Alberta was het zwaar.

Iedere emigrant moest in Canada een soort sponsor hebben, die persoon moest zich garant stellen voor tenminste een jaar inkomen (de eerste jaren 75 dollar per gehuwde man per maand) en huisvesting. Vanwege de slechte toestand van de Nederlandse betalingsbalans gold voor emigranten het verbod om veel geldmiddelen naar het buitenland mee te nemen. Men mocht niet meer dan 100 dollar vanaf 15 jaar meenemen en 50 dollar per kind. Meer meenemen kon pas later. Voor velen was dat een zware tijd. Gelukkig waren de boerderijen niet duur en kon door spaarzaamheid en hard werken een bestaan opgebouwd worden. Pas in de jaren ’50 kwam er wat geld vrij in Nederland om naar Canada te sturen.

Naar de VS emigreren was veel moeilijker. Daar hanteerde men een quotensysteem: slechts ruim 3.000 Nederlanders werden per jaar toegelaten en zij vroegen een zeer hoge borgtocht. Men vertrok dan voornamelijk naar Michigan (dat tegenover Ontario in Canada lag) en naar Californië.

Medische keuring

De Canadezen lieten niet iedereen zo maar toe. Er moest een verklaring van de politie zijn, dat men betrouwbaar was. Daarnaast moest men medisch gekeurd worden op de Canadese ambassade in Den Haag. Tot de niet toelaatbaren behoorden behalve mensen met besmettelijke ziekten zoals tuberculose, gehandicapten zoals doven en blinden, ook zwakzinnigen. De Canadese keuringsartsen hanteerden strikte normen. Menigeen was dan ook teleurgesteld als iemand uit het gezin werd afgekeurd en daardoor het hele gezin niet kon vertrekken. Was alles wel in orde, dan was het wachten op de benodigde papieren. Men trof voorbereidingen voor het verkopen van de bezittingen, men volgde alvast een cursus Engels als dat mogelijk was en de kinderen werden voorbereid op de grote reis. Dan kwam de toestemming binnen. Rozenhoedjes werden gebeden voor een goede afloop. Menige nacht slecht slapend doorgebracht. Vaak wilden enkele kinderen hier blijven, maar ze moesten mee.

Dan kwam de grote dag.

Men enkele kennissen en familieleden vertrok men in bussen naar meestal Rotterdam. Op de kade krioelde het van de nerveuze mensen. In een dichte mensenmassa ging het een enorme loods in, de douane voorbij; van de douane naar de dokter, van de dokter naar de scheepspapieren, van de scheepspapieren naar de geld- en passagecontrol en dan … eindelijk de gangweg naar het schip. Bekende schepen waren: De Waterman – de Groote Beer en de Zuiderkruis. De meesten sliepen in grote slaapzalen: 60 tot 180 per zaal. De gelukkigen sliepen in hutten (meestal 16 persoonshutten). De kinderen beneden de 12 jaar sliepen bij de vrouwen. De moeders hadden hun handen vol. Na een kleine twee weken kwam men vooraan in Canada aan. De meesten murw en nog zeeziek. Dan wachtte daar de Canadese immigratiedienst en de trein om hen na een lange reis op de plaats van bestemming te brengen. Wat stond hen te wachten?