De Kroondomeinen

 

Zoals in "De Abdijboerderijen" al is beschreven, behoorden een viertal boerderijen uit Langenboom al vanaf rond 1200 eeuwenlang bij het klooster “Marienweerd” bij Beesd. Ze hadden namen, die ze nu nog steeds met trots dragen: Hof op Hal, de Schaapsdijk, de Logt en de Zandvoort.

 

Kaartje uit 1892 van de Prinsenhoeven oftewel de Kroondomeinen

 

Rond 1600 zou dat snel veranderen, want in 1568 was er een opstand in De Nederlanden uitgebroken tegen hun Heer Filips II. Langzamerhand veroverden de opstandelingen, onder leiding van Willem van Oranje steeds meer grondgebied. Toen hij in 1584 werd vermoord in Delft, volgde enige jaren later zijn zoon Maurits hem op. Deze lukte het om steeds meer steden voor de Republiek der Nederlanden te veroveren. Zo slaagde hij er in om in 1602 ook de stad Grave na een zware strijd in handen te krijgen. Maandenlang hadden zijn troepen rondom Grave gelegen, zo was er een groot legerkampement in de Lage Heide. De bewoners hier moesten die troepen voorzien van vlees, eieren, rogge, stro enz. Meestal kregen ze er niets voor terug, en als ze het niet goedschiks gaven, dan werd het weggehaald en hun boerderijtje in brand gestoken. Een straatarm Hal, zoals toen dit gebied genoemd werd, bleef achter.

Wat moest er met de boerderijen van het klooster Marienweerd gebeuren. Het klooster was een aantal jaren daarvoor verwoest en de monniken verdreven. Men greep terug op een oude akte uit 1559. In dat jaar kreeg Willem van Oranje het Land van Cuijk in pandschap (leen) van Filips II. Het was dus eigenlijk nog steeds het eigendom van Filips II. Maar wat besloot men in 1610? Het gehele gebied werd in dat jaar in “onversterflijk erfleen” gegeven aan prins Maurits. De boerderijen hoorden daar ook bij, maar die wilde Maurits niet in leen hebben, maar in eigendom.

In een akte uit 1613 staat het als volgt beschreven: “Ontfang van de Bouwhoven op Hall en Peel in den Lande van Cuijk gelegen, toebehoorende hebbende de Abdije van Marienweerd en bij Sijne vorstelijke Genade (Prins Maurits) afgelost op den 22 September 1613 met zijn eijgen penningen voor een Somma van agt Duijsend guldens. 1. Den Hof genaamt Sandvoort 2. Den Hof genaamt Schaapsdijk 3. Den Hof genaamt de Logt 4. Den Hof genaamt Hoog Hal. 5. Op Hall een Bosje, genaamt het Hals Bosch enz.”.

Zo kwamen de boerderijen in het bezit van Prins Maurits en kregen ze de naam Prinsenhoeven. Natuurlijk had hij zelf geen tijd om zich te bemoeien met het beheer van die boerderijen en alle andere bezittingen die hij had. Daarom kwam er een apart bestuur voor: “De Nassause Domeinraad”. Deze had zijn zetel in Den Haag. Een rentmeester vanuit Grave regelde alle zaken hier, zoals het betalen van de pacht, het beheer van de bossen enz.

Veel is er niet overgeleverd uit de periode 1613 tot 1705 over de boerderijen. Het betreft vrijwel steeds betalingen van pachtsommen.
In 1705 vinden we een brief waarin: “Remonstreert met behoorlijk respect Gerard Torsinck, Rentmeester der Domeijnen, dat aan het huijs en schuur van den bouwhof op Hal, genaemt de Santvoort, bevinden verschijdene defecten, welke tot voorkoming van verdere schade noodwendigh en wel soo ras mogelijk zullen moeten herstelt, en in behoorlijke staet gebragt worden. De Costen bedragen 493 gulden”. Dat is een behoorlijk bedrag, dus er moest wel heel veel aan het huis en de schuur gebeuren. Daarnaast moesten de pachters meestal zelf een deel van het onderhoud doen, zoals o.a. zorgen voor stro voor het dak.

In 1756 vond er een inspectie plaats van de bouwhoeven en daaruit bleek, dat er nog vele vertrekken waren, die een aangestampte vloer van leem hadden. Deze dienden, “van tijd tot tijd, den een naa den anderen te doen vloeren, het zij met klinkers of roode teegels”.

Blijkbaar zijn het rond 1770 slechte tijden voor de pachters, want in een deftige brief vragen ze gezamenlijk om voortzetting van de zesjarige pacht vanaf 1772, maar dan wel jaarlijks 1/6 minder betalende, omdat ze vanwege de slechte opbrengsten “ten agteren sijn geraeckt”. De Nassause Domeinraad stemt niet in met vermindering van de pacht, maar wel mogen dezelfden weer zes jaar blijven doorboeren.

 “Bouwhoven op Hal op 2 april 1772, aan de oude pagters gelaten voor 6 jaers voor den ouden pagt, dien volgende is:

Jan Wilbers schuldig voor de pagt van den hof de Santvoort:
100 gulden
Kersten Jans voor pagt van den hof de Schaapsdijk:
168 gulden
Peter Willems voor de pagt van den hof de Loght: 150 guldens
Willem Jan Gerrits voor de pagt van den halven hof Hooghal: 108 gulden
Jan Gerrits de Jonge voor pagt van de andere halven hof Hooghal: 100 gulden

Niet alleen blijkt uit dit stukje, wie de pachters zijn, maar ook dat de Hof op Hoog Hal in twee delen oftewel twee boerderijen is verdeeld. Ook De Logt is een tijdlang in tweeën gedeeld, want in 1767 wordt een Andries Teunisse genoemd als pachter van den halve hof De Logt.

In een brief van de rentmeester uit 1779 lezen we, dat de pachter van den halven hof op Hooghal Jan Janssen van Boekel heel veel ongeluk heeft gehad, want in de maand juni heeft hij aan een besmettelijke ziekte elf stuks rundbeesten verloren, terwijl zijn kudde schapen flink uitgedund is. De rentmeester wil hem maar 30 gulden minder pacht laten betalen, want dat er schapen verloren zijn, komt volgens hem door de slordigheid de schapen te hebben laten hoeden op de Graspeel.

Een vijtiental jaren later moet er door Willem van Boekel, die zijn vader was opgevolgd, behoorlijk wat aan het huis Hooghal gedaan worden: “Aan den voorgevel een nieuw venster, groot cirka 3 voet, breed 24 duim, in den voorgevel de Coezijnen, Vensters en Glasramen, een Deur verven met de beste blij verf. Van het gehele huis rondom de losse stenen uitnemen en weer metselen en de scheuren digt voegen. Op eene kant van de Schuur naast het Huijs, ter lengte van cirka 38 voet nieuw te dekken met een ordinair strooijen deeken en in de Geut of Waschkamer de muur vol gooijen en pleijsteren”.

 

Franse Tijd

Grote veranderingen traden er op in 1795. Franse troepen waren ons land binnengevallen en stadhouder Willem V was naar Engeland gevlucht. De domeinboerderijen werden tot staatseigendom verklaard. De Nassause Domeinraad werd naar huis gestuurd en er kwamen nieuwe toezichthouders nl. “Administrateurs van den door de Franschen geabandonneerden Boedel van den Vorst van Nassau”. De rentmeester bleef echter dezelfde. In 1806 werd Lodewijk een broer van Napoleon (de Franse keizer) hier koning. De boerderijen kwamen nu in zijn bezit. Dat duurde niet lang want al in 1809 werden ze door Lodewijk afgestaan aan zijn broer en maakten daarna deel uit van de Franse Keizerlijke Domeinen.

In 1813 werd keizer Napoleon verslagen en keerde een zoon van stadhouder Willem V terug uit Engeland en kwam hier op de troon als koning Willem I. Hij wilde natuurlijk graag de domeinen van zijn vader weer terug hebben. Dat lukte hem in 1822. In 1856 droeg hij zijn goederen over aan het Rijk. De inkomsten bleven echter aan de koning toevallen. Rentmeesters bleven het contact onderhouden met de pachters. Zo was vanaf 1959 tot 1972 Baron Otto van Verschuer rentmeester. Hij woonde op huize Marienwaard in Beesd, dat is op dezelfde plaats waar vroeger het klooster Marienweerd stond, alwaar de boerderijen voor 1611 bij hoorden.

 

We geven nu enige bijzonderheden van de afzonderlijke boerderijen.

 

De Schaapsdijk

In 1772 wordt als pachter genoemd Kersten Jans, als opvolger Jorden Kersten, waarschijnlijk zijn zoon, want voor 1811 noemde men zich vaak naar zijn vader. Vervolgens komt Arnoldus Jordens op de boerderij, naar alle waarschijnlijkheid weer een zoon van Jorden Kersten. De naam Jordens is sindsdien met die van de Schaapsdijk verbonden geweest. Op oude rekeningen werden ze soms zelfs “de Schaapsdijk” genoemd, in plaats van Jordens. In 1823 was de bouwhof groot 23 morgen, tevens 2 morgen bos. (Een morgen is ong. 80 are groot). Pachtprijs 190 guldens. Van 1821 tot 1851 woonde Arnoldus Jordens op de Schaapsdijk. Zijn echtgenote was Maria Jans. Hierna werd hij een periode van zes jaar opgevolgd door zijn kinderen Peter – Anne Mie – Martinus en Antoon Jordens. In 1857 namen Peter – Martinus en Antoon het over. Twee termijnen van zes jaar boerden ze gezamenlijk, in 1869 ging Peter Jordens alleen verder. Bij het overlijden van Peter nam zijn weduwe Allegonda Opsteeg het over, waarna in 1905 oudste zoon Johannes haar opvolgde. Hij huwde met Antonia van der Rijt uit Uden.

Tekening "De Schaapsdijk" in 1910

 

In 1910 werd er vanwege de slechte toestand van het oude huis een nieuw gebouwd. Een flinke brand was er in 1925 toen de schuur in lichterlaaie stond. In 1929 namen Antonius en Martinus Jordens het gezamenlijk over.

In 1938 bouwde Antonius een huis aan de Dorpsstraat 50 in Langenboom en ging in kalveren en varkens handelen. Martinus boerde, tezamen met echtgenote Antonia Nabuurs, door tot in 1964, toen zijn dochter Annie, tezamen met Jan Barten uit Haps, zijn taken overnam. Helaas stierven ze beiden, veel te jong, kort na elkaar en verliet in 1992 de laatste daar nog verblijvende nazaat van het Jordens geslacht, Peter Barten, de Schaapsdijk. Met de gemeente als tussenpersoon werd de Schaapsdijk van de Domeinen gekocht door de religieuze gemeenschap “Het Hoge Steen”, die vanaf 1994 nog steeds de bewoners zijn. De gronden gingen naar Staatsbosbeheer. 

Gezin Jordens: Annie, Gerrie, Truus, vader Martien, moeder Antonia. Joke, Toon en Marietje

 

De Logt

Peter Willems heeft deze boerderij zeer lang gepacht. Blijkbaar zijn de twee delen van de Logt weer samengevoegd, want er wordt in 1821 alleen Hermanus Arts als bewoner genoemd. De bouwhof is groot 19 morgen. Pachtprijs 155 guldens. Voor een lange periode wordt Hermanus opgevolgd door zoon Hermen nl. van 1833 tot 1869. Hij was getrouwd met Helena Jans. Zijn twee zoons Johannes en Jacobus Arts zijn de opvolgers.

 

Johannes overlijdt in 1878 en neemt Jacobus het alleen over. In 1890 gaat hij de Logt verlaten en koopt een eigen boerderij aan de Zeelandseweg 1. Hij en zijn nazaten blijven nog wel de naam “De Logtse….” houden. Martinus Verstegen wordt zijn opvolger. Mogelijk heeft er meegespeeld, dat Jacobus Arts getrouwd was met Anna Braks en Martinus Verstegen met Johanna Braks. In 1905 wordt de oude Logt verlaten en enkele jaren later gesloopt en een nieuwe gebouwd, met in de gevel de naam gemetseld. Johanna neemt de boerderij in 1912 over, als Martinus overlijdt. Dat duurt maar twee jaar, dan wordt ze opgevolgd door haar zoon Theodorus Verstegen. Deze was in 1914 gehuwd met Mechelina Toenders. De huur stijgt snel van f. 264,= naar f 590,= in 1930. Vanwege de crisisjaren gaat het in etappes omlaag naar f. 385,=.  Theodorus Verstegen vertrekt in 1938 met zijn gezin naar Sint Anthonis en komt familielid Marie Verstegen, die gehuwd is met Wim de Klein op De Logt.

De Logt in 1948

Bij een ongeluk op 5 december 1967 wordt Wim zwaar gewond en neemt zoon Herman de taken over en in 1969 wordt het officieel vastgelegd. Hij is gehuwd met Marietje Hendriks en als haar broer Jan die de 2e halven Hof op Hal pacht, in 1980 naar Nieuw Zeeland emigreert, nemen zij daar de pacht over. De Logt wordt door de Domeinen verkocht, het achterste gedeelte aan Ben van Tiel (keukenfabricage) en het voorste deel aan René Claassen. De gronden komen in pacht bij de Hof op Hal en De Zandvoort.

1963: 25 jaar getrouwd: Staande: Nelly – Herman – Jeanne
Vader Wim – Gerry – Wilhelmien – Moeder Marie – Ria en Tiny

 

Eersten halven hof op Hal

Hier is vanaf 1821 Lamert Wilbers Roijendijk de pachter. Het bestond uit een huis, schuur, varkenskooi en turfschop, voorts een bakhuis en een waterput, die men samen had met de tweeden halve hof, alsmede circa 15 bunders bouw-, groes- en heidegrond, alles aan elkaar gelegen. Pacht per jaar 150 guldens. In 1832 volgt Martinus Linders hem op. Deze sterft in 1862 en nu nemen zijn kinderen Johannes, Laurens, Theodorus, Wilhelmina en Mechalina het over. Ze pachten de boerderij maar een periode van zes jaar, dan neemt Theodorus Linders het alleen over tot 1882.

In dat jaar komt via Uden uit Schaijk Egbertus van Gaal op de “Eersten halven hof op Hal” boeren. Zijn vrouw heette Maria Hendriks. Hij blijft hier een lange periode tot 1924. Hij is de vader van o.a. Antonius van Gaal, die later in Langenboom kassier van de Boerenleenbank zou zijn, maar ook een herberg en levensmiddelenwinkel zou runnen. Een andere zoon Willem volgde hem in 1924 op de boerderij op. Deze Willem heeft veel pech in zijn leven gehad.

TBC

Tuberculose was in die tijd een zeer gevreesde ziekte, de ziekte waaraan de meeste mensen stierven. Zo sloeg het noodlot ook hard toe op “De Eersten halven hof op Hal”.Zo schreef Willem op 14 april 1931 de navolgende brief aan het Kroondomein:

 

Zijn overleden echtgenote was Maria Bongers uit Zeeland, zij stierf op 23 januari 1931. Veertien dagen daarvoor, op 7 januari, had zoon Johannes het leven gelaten. Nog was het leed niet geleden, want op 8 april gaf dochter Maria de geest. En nu zijn er opnieuw twee kinderen besmet.

Het kroondomein is wel genegen de ontsmettingskosten voor haar rekening te nemen, maar wat verpleging van de kinderen betreft, was opname in een inrichting te verkiezen boven verblijf in een lighalletje bij huis. Aan zo’n draaibare constructie wilde men wel bijdragen, maar niet in de verpleegkosten. Zo bleven de kinderen toch op de boerderij.

Brand

Daar bovenop kwam het volgende:“Om ongeveer 2 uur in de middag van zondag 4 oktober 1931 ging Willem met een kennis een eindje rondlopen en naar zijn vee op het land kijken. De knecht en de meid waren ook van huis. Toen hij een uurtje later terug kwam, vertelde een van de kinderen hem, dat er brand was in de schuur. Deze schuur was met oogst gevuld, hoofdzakelijk bestaande uit rogge en verder uit hooi, stro enz. Toen Willem bij de schuur kwam, was de vuurzee reeds enorm en spoedig daarop sloegen de vlammen naar buiten. Hulp tot blussen was niet aanwezig. Bovendien was er geen water in de buurt. Tengevolge van de hitte en van vonken sloeg de brand over naar de woning. Zowel de schuur als de woning gingen verloren. De inboedel werd voor het grootste deel nog wel door buurtbewoners naar buiten gedragen. Het vee was nog buiten op het land. Van de gebouwen bleven slechts brokstukken muur overeind. Aangenomen werd, dat de kleine kinderen met lucifers hadden gespeeld. Wat nu? Op voorstel van rentmeester Ch. d’Ancona werd door koningin Wilhelmina besloten de boerderij niet meer op te bouwen. Provisorisch werd er een varkensschuur tot noodwoning ingericht. Daar mocht hij met zijn kinderen tijdelijk in verblijven. Voor het vee werd van planken een noodstal gebouwd. De broer van Willen, Toon van Gaal, betaalde 50 gulden voor het mogen slopen van de ruïne. Dan moest wel de oude cementvloer mogen blijven zitten en de steenpuin gestort mogen worden in een kuil achter het huis. Daarnaast betaalde hij 100 gulden voor de helft van het hout van de noodstal. Het hout kon Willem op een andere plaats goed gebruiken. Willem behoefde de pacht van 1930 en 1931 niet te betalen en het bouwland in 1932 pas stoppelbloot te verlaten. Dat was de afkoop van zijn pacht. Wat moest hij nu? Rond Pasen 1932 vertrok hij naar een boerderijtje in Sint Anthonis, alwaar hij een weduwe had leren kennen. Zijn buurman Christ de Klein kreeg de opdracht de plaats van het huis met een laag grond te bedekken en te egaliseren, zodat van de gebouwresten niets meer te zien zou zijn. Zand erover …het einde van een eeuwenoude boerderij.

 

Tweeden halven hof op Hal

De Van Boekels worden al vanaf 1766 genoemd als pachters op deze boerderij. Zoons volgen vaders op. Zo is in 1821 Johannes van Boekel de huurder. De boerderij is 20 morgen groot, pachtprijs 130 guldens. Tot 1857 boerde Johannes. Een geheel andere familie nam het nu over van de Van Boekels, die bijna 100 jaar er gewoond hadden. Van 1857 tot 1881 was Johannes Opsteeg de pachter. Hij was geboren in de Reek en getrouwd met Joanna Jordens, een dochter van Arnoldus Jordens van De Schaapsdijk. In 1881 ging Petrus van de Lokkant er aan het boeren, tezamen met zijn vrouw Agnes Baltussen. In 1902 werd een nieuwe boerderij gebouwd.

Zijn opvolger in 1905 was zijn zoon Cornelis. In 1921 vond deze het welletjes en verhuisde naar het begin van de Reekseweg, daar waar Piet Bongers ongeveer woonde. Bij de openbare inschrijving was Christianus de Klein uit Oijen de gelukkige. Midden jaren ’20 werd de boerderij vrijwel geheel verbouwd. Deze Christ was politiek actief, want een achttal jaren (1931 – 1939) maakte hij deel uit van de gemeenteraad van Escharen.

In 1939 ruilde hij van huis met zijn schoonzoon Hent Hendriks, die gehuwd was met zijn dochter Mien, en ging wonen op de Dominicanenstraat 12, alwaar Christ jr. een vrachtbedrijf begon. Hent boerde volop daar op de Heuf. Een vijftal van zijn kinderen emigreerde naar Nieuw Zeeland, waaronder Jan met zijn gezin en vrouw Corry Derks in 1980.

Tweede halven Hof op Hal rond 1960

 

Zij hadden in 1971 de boerderij overgenomen van Hent en Mien. De pacht bleef toch in het gezin, want vanaf 1 april 1980 namen zijn schoonzoon Herman de Klein en dochter Marietje het over. Naast zijn werk op het akkerbouwbedrijf was Herman ook zeer actief op bestuurlijk terrein, zowel op plaatselijk, regionaal als landelijk niveau. Zij kochten in 1996 de woning en verdere opstallen van de Domeinen. Een plots uitbrekende brand legde op 1 september 1999 de boerderij in de as. Vrijwel de gehele inboedel ging verloren.

Gezin Hendriks 1956:
Boven: Henk – Jan – Johanna - Marietje en Riek.
Midden: Piet – vader Hent – Regina - Wilhelmien –Trees – Moeder Mien en Antoon.
Onder: Christ en Wim

 

Het nieuwe huis plaatste men juist andersom, dus met het voorhuis naar het zuiden. Herman en Marietje bouwden op de plaats van de houten woning, waarin Hent en Mien op hun oude dag hadden gewoond, een nieuw huis. In 2006 nam zoon Pim, tezamen met Mirjam Welte, de pacht over.

Een traditie wordt voortgezet.

 

De Zandvoort

Deze boerderij was gelegen aan een druk bereden zandweg, die komende vanaf Mill daar bij de beek zich splitste in een weg richting Zeeland, en de andere weg ging via de molen in de Reek naar Den Bosch. Een plaats waar reizigers wel honger en dorst begonnen te krijgen, vandaar dat in De Santvoort reeds zeer lang een herberg was gevestigd. Deze zou daar blijven tot 1931, toen het drukke verkeer daar niet meer langs kwam.

Hoeve "De Zandvoort"  rond 1950.
Op de voorgrond nog de oude schaapskooi, achter stroomt de Hooge Raam

 

De Zandvoort in 2009

 

Johannes Poos is in 1821 hier de pachter. Hij betaalt per jaar 190 guldens voor een huis, schuur, varkenskooi, bakoven en waterput. Daarbij een moestuin met vruchtbomen en 26 morgen bouw-, groes- en heidegrond. In 1833 dient zich een nieuwe pachter aan nl. Albert van de Burgt. Als nevenarbeid hanteert hij de smidshamer. Dat werk vindt hij veel mooier, en na één periode vertrekt hij alweer. Dan komt in 1839 vanuit Cuijk de familie Claassen op de Zandvoort. Zij vinden dit zo’n uitstekende plek voor de familie, dat ze er nu nog steeds wonen. De eerste in de rij is Martinus (Marten). Hij was in 1826 gehuwd met een dochter van smid Van de Burgt nl. Hendrica. Van 1881 tot 1920 neemt zoon Albertus Claassen het over. Zijn vrouw was Johanna van den Hoogen.

 

Dorus en Mien Claassen zijn 25 jaar getrouwd op 10 mei 1944.   
Achterste rij: Ietje – Ciska – Bertha – Wim – Hennie - Theo - Jo – Anneke – Hanneke en Kea. 

De Claassens verdienen blijkbaar aardig daar op de Zandvoort want met enige regelmaat kopen ze boerderijtjes en gronden op en verkopen die weer. In 1920 treedt Theodorus (Dorus) Claassen (getrouwd met Wilhelmina van Hal) in de voetsporen van zijn vader, die overleden is. De huur stijgt in de jaren twintig behoorlijk, van 300 gulden naar 765 gulden. In de ’30 crisisjaren wordt de pacht verlaagd naar f. 500,=. In 1953 neemt zoon Theo, die trouwt met Marietje van Dongen uit Zeeland, het van vader Dorus over. Zij boeren er prima totdat Theo in 1991 de 65-jarige leeftijd bereikt en het stokje overdraagt aan zoon Paul. Hij koopt in dat jaar de boerderij van de Domeinen. Tezamen met Helène Rutten zet hij de traditie van een Claassen op de Zandvoort door. De gronden blijven nog steeds staatseigendom.

De pachters ontvingen een bedankbrief van koningin Juliana

Slot

Bij wet van 22 november 1972 gingen de inkomsten van de Kroondomeinen niet meer naar de Koningin, maar naar het  ministerie van Financiën oftewel de Domeinen en waren alle banden met het koningshuis verbroken. De pachters kregen ieder een keurige persoonlijke bedankbrief van koningin Juliana voor de zeer lange verbintenis die ze met de kroon gehad hadden. De opstallen kon men na enige jaren kopen, maar de landerijen zijn nog steeds eigendom van de Domeinen of van Staatsbosbeheer.